Neeltje Maria Min
(Bergen Noord-Holland, 1944) publiceerde op achttienjarige leeftijd gedichten onder het pseudoniem Sophie Perk in het Algemeen Handelsblad. Handelsbladmedewerker en dichter Ed Hoornik nam naar aanleiding van de publicatie contact met haar op. Spoedig daarna werden gedichten van haar hand in het literaire tijdschrift De Gids geplaatst. In 1966 verscheen haar debuutbundel Voor wie ik liefheb wil ik heten bij uitgeverij Bert Bakker. Het werd een van de succesvolste Nederlandse dichtbundels uit de twintigste eeuw, waarvan anno 2003 80.000 exemplaren verschenen zijn, in 21 drukken. In 1985 bracht ze haar tweede bundel uit: Een vrouw bezoeken. De gedichten in de bundel Kindsbeen (1995) werden geprezen om hun heldere gekkigheden.
Archief beschikbaar voor: Neeltje Maria Min
-
De laatste reis
Het gebeurt elk jaar wel een paar keer in ons land: een begrafenis waar helemaal niemand op af komt. Nabestaanden zijn er niet of hebben geen interesse in de dode. De kist gaat de grond in onder het toeziend oog van een ambtenaar van de Sociale Dienst. Dat kon zo niet langer, vonden enkele dichters. Nu zorgen ze voor een gedicht bij deze eenzame uitvaarten. Frank Starik, Neeltje Maria Min en Anneke Brassinga over wat poëzie vermag.
Het kind
Er is een moeder in ons leven, zij is
de grond en weet waarom wij zijn geboren,
zij gaat ons overal vooruit, waar zelf
wij nog niet lopen konden - ook
op onbetreden aarde onderwerelds
al was zij daar te rusten neergelegd,
al werd zij honderd en bijkans ons kind.jij gaat haar na alsof ze heeft geroepen:
Klara, dochter, kom je wordt gemist.
Was er geen mens of dier om mee te spreken?
De staande klok sloeg elk kwartier, cla-
wetterend refrein van stilte. Twaalf weken
ben je wees geweest - twaalf eeuwen?
Rust nu in vrede, wees voorgoed herenigd.[Anneke Brassinga]